HET GOED VAN DE ABDIJ VAN NINOVE IN BORCHTLOMBEEK


De fusiebonzen hebben Borchtlombeek koudweg in twee gesneden, zoals men doet met een koe in het slachthuis van Anderlecht. Het moet een pijnlijke operatie zijn geweest. Echt spijtig dat eeuwenoude dorpen zo'n treurig lot beschoren is. Nu maar hopen dat de wonde toegroeit, al blijft er altijd een litteken. Men zou kunnen opwerpen dat Borchtlombeek toch eeuwlenlang -tot 1795- een eigenaardig en tweeslachtig dorp is geweest. Dat is zo, maar de fusiechirurgen hebben met hun mes de oude historische lijnen niet gevolgd, want het was inderdaad een erg zonderlinge gemeente in het Oud-Regime, vooral op het administratieve vlak.


De kern van Borchtlombeek behoorde met Liedekerke tot Vlaanderen, terwijl Kattem-Eigendom onder Brabant ressorteerde. Graafschap èn hertogdom hadden er dus wat in de pap te broken, ieder in zijn eigen omschrijving. Zelfs in de parochiale registers is deze dualiteit terug te vinden tot vóór 1800 noteert de dienstdoende pastoor dopen, huwelijken en sterfgevallen op aparte bladzijden, al naargelang de kwestieuze personen in Kattem of in Borchtlombeek-dorp wonen.


Een ander gevolg van deze bestuurlijke eigenaardigheid is het verschil in maatstelsel. Borchtlombeek met Liedekerke houden het bij Aalsterse, Kattem daarentegen heeft met Strijtem en Pamel de Brusselse afmetingen.

Zo meet een Borchtlombeekse roede 20 Aalsterse voeten (vierkant), die van Kattem-·Eigendom 18 voeten 1 zool, gerekend met de voet van Brussel.


HET ALLODIUM of VRIJE EIGENDOM

Deze bijdrage handelt verder niet over het dorpscentrum en Vlaamse deel van Borchtlombeek, wel over Kattem waar de overgrote massa van het abdijgoed lag. Eerst moeten wij nochtans een misverstand opruimen. Nu maakt men een onderscheid tussen de wijken Eigendom en Kattem. Dit is een historische misgroei.


Oorspronkelijk sprak men van de "Vrije Eigendom van Kattem" als van één geheel. Het ene was het andere en omgekeerd. Alleen is “Kattem” daarin de plaatsnaam, terwijl: " Vrije Eigendom " de rechtskundige toestand beklemtoont. (1)


(1)Nu is de “Eigendom” de eerste wijk op de grote “Vrije Eigendom”, van Borchtlombeek uit gezien. Een vereniging in betekenis dus. Eenzelfde verschijnsel deed zich voor te Meerbeke dat tot 1794 Brabants was. De Ninovieters hebben onwillekeurig het eerste gehucht van Meerbeke “Brabant” gedoopt. Een deel van het geheel.


Deze Brabantse wig in een Vlaamse gemeente zat gekneld tussen de grens met Pamel ten westen, de Voetbeek of de grens met Strijtem ten zuiden, de Nieuwkamstraat ten oosten en het Gravenbos ten noorden.

Dit grote blok dat zowat de vorm van een trapezium heeft, vormde het allodium van Kattem, een "Vrije Eigendom, een vrije heerlijkheid, niet afhangend van een adellijke heer, een grond die vrij was van leenroerigheid en dus in volle vrije eigendom werd bezeten en bestuurd. Deze specifieke juridische status is zeer oud en kan opklimmen tot de Karolingische periode.

Reeds vóór 1023 was Kattem -in dezelfde hoedanigheid- een bezitting van de priorij van Haspres bij Kamerijk, want toen werd het overgemaakt aan de Sint-Vaast­ abdij te Atrecht.


Op haar beurt verkocht deze haar allodium aan de jonge abdij van Ninove in 1162, tegen een jaarlijkse rente van 50 solidi van Valenciennes (50 Valencijnse stuivers). En vermits hetzelfde convent in 1146 reeds begiftigd was met de moederkerk Liedekerke en haar twee dochterkerken Strijtem en Borchtlombeek, oefende de abdij van Ninove voortaan in Kattem zowel de kerkelijke als de bestuurlijke en rechterlijke macht uit. (2)


Sinds 1162 had de abdij aldus een vaste greep op Kattem. Ze plaatste er een eigen monnik als pastoor van Borchtlombeek en Strijtem, ze bouwde er een hof of breidde het uit met behulp van lekebroeders, was er eigenaar van ruim drie-vierde van het  grondgebied had er een leen- en lasthof waarvan de pastoor het hoofd was, benoemde 1 burgemeester (meier) en 2 schepenen van de laatbank (een totaal andere dan in Borchtlombeek), sprak er recht en vercijnsde sommige percelen van haar domein mits een jaarlijkse rente of cijns.


Zo verschijnt Vranc van den Poelprochiaen of pastoor van Borchtlombeek, op 8 augustus 1405 als hoofd van de laatbank van Kattem  naar aanleiding van de verkoop van een stuk land te "muijschen int eighendom". Als schepenen of "laten" fungeren Heine de Corte, Wouter de Herde, Gielis van Wambeke en Heine van Muijsschen.


Op 5 november 1415 is Heinrie Boele pastoor. Hij zit de laatbank voor en zegelt het perkament met zijn eigen zegel en met dat van de " cuere " (3).


(2) Wie over dit beginstadium meer wil weten, raadplege :

J.J .. de Smet, Corpus Chronicorum Flandriae, Deel 11, nrs. 1,6,17,18,19,20,29,31,36,48,49.

R.A. Ronse, Abdij Ninove, nr. 5

E.SOENS, Het F~f te Kattem, in Eig. Schoon en de Brab.

Jg;. 1934, blz. 49 en v.v.J. LINDEIVIANS, Toponymie van Borchtlombeek, ibid., Jg. 1952, blz. 353 en v.v.

(3) R.A.Ronse, Abdij NinoveJ Supplement. ( Archief van Ronse bestaat niet meer- zie R.A.G. )


DE PASTRIE VAN KATTEM


De Vrije Eigendom van Kattem, in oude akten ook wel "Allodium Sancti Aychadi “ - genoemd naar een verdwenen kapel aldaar op een driesprong van wegen, was aldus een soort staat in de staat en een van de eerste en omvangrijkste verworvenheden van de abdij van Ninove. Het uitzonderlijk belang ervan wordt mede onderstreept door de aanwezigheid van de pastorie vlak naast het Hof te Kattem. Van uit deze verre uithoek bedienden pastoor en kapelaan dagelijks hun respectieve kerken in Borchtlombeek en Strijtem. Als Willem van Hechtelt in 1565 overlijdt, wordt hij zelfs als “prochiaen” (pastoor) van Kattem bestempeld gewoon omdat hij er woonde.


Van het ogenblik dat de abdij het domein van Kattem in handen kreeg en er haar lekebroeders aan het werk zette om een hof in te richten en de aanpalende bossen in vruchtbaar bouwland te herscheppen, hebben ook de pastoors hier hun woonplaats gekozen.


Toen later het Hof te Kattem in pacht werd uitgegeven, bleven ze er. Niet alleen uit traditie. Het was een betere uitkijkpost voor het beheer van de Munkbossen en het uitgestrekte abdijgoed. Tevens mag niet uit het oog worden verloren dat de dienstdoende pastoor, in naam van de abt, de " bestuurlijke " macht uitoefende binnen de hele Vrije Eigendom", de schepenbank  voorzat en alle akten tekende. Hij voelde zich als het ware verplicht te resideren in het gebied waarvan hij de administratieve leiding had.


Tenslotte was er nog een praktische kant aan het geval. De pastoor was ook boer. Naast zijn pastorie was er een eigen hof met schuur en stallen. De percelen uit het abdijgoed die hij bewerkt, lagen in de onmiddellijke buurt.

Van Borchtlombeek-kerk uit zou het moeilijte doen zijn geweest.


DE PASTORIE AAN DE VOETBEEK


Nadat de deken herhaaldelijk .in zijn rapporten erover had geklaagd dat de pastoor veel te ver van zijn kerk woont en, dat de zielzorg eronder lijdt, geeft de abt toe. Eerst circa , 1652 wordt een nieuw pastoorshuis opgetrokken aan de Voetbeek. Bouwheer is de toenmalige abt Christiaan Roelofs (abt 1636-1657). Deze pastorie staat nog steeds op de Vrije Eigendom, zij het in een uithoek, op de snijlijn van de drie centra die de abdij kontroleert: haar goed te Kattem en de twee kerken. Nog  steeds is er een hof bij de nieuwbouw. Waar nu de oudste gebouwen van het Sint-Franciscusinstituut staan, op een goed kwartier van de kerk, stond tot in de 19de eeuw de Borchtlombeekse pastorie. Wanneer ze definitief naar het centrum verhuisde, is ons niet bekend.


DE KAART VAN PHILIPS DE DIJN


Een van de interessante aspekten van bijgaande kaart is de precieze situering van beide pastorieën.Ze werd opgemaakt op het ogenblik dat men de nieuwe reeds had gebouwd en dat de oude nog niet volledig was afgebroken, vermits het gehele gebouwencomplex erop aangduid staat.


Tekenaar was de Ninoofse landmeter en mathematicus  Philips de Dijn, die tientallen gelijkaardige gekleurde kaarten naliet en waarschijnlijk ook werkte voor de beroemde "Flandria Illustrata” van Sanderus (deel IV). Binnen dezelfde periode heeft de abdij hem de meting van al haar goederen toevertrouwd, zowel in Vlaanderen als in Brabant en Henegouwen. Ook de kerkgoederen van Pamel heeft hij opgemeten, maar de kaart ging verloren. Hij werkte eveneens voor de stad Ninove en voor kloosters buiten de streek. Zijn vakmanschap is onbetwist, zijn kleuren zacht. En praktisch al zijn kaarten zijn op perkament, zodat ze haast ongeschonden bewaard bleven.


De kaart met de goederen en tiendrechten van de abdij binnen Borchtlombeek, Strijtem en Eizeringen kon hier niet integraal worden gereproduceerd wegens haar grote afmetingen. Alleen het fragment dat ons bezighoudt, werd eruit geknipt. Naar het zeggen van Philips de Dijn zelf gebeurde de meting in 1641. Toen stond de nieuwe pastorie er nog niet. Toch staat ze afgebeeld op de kaart en beschrijft ze in de begeleidende teksten.


Dit laat vermoeden dat zowel de kaart als de goederenbeschrijving van latere datum zijn en eerst werden opgemaakt en in het register ingebonden, nadat de Dijn alle abdijgoederen in een twaalftal gemeenten had opgemeten (4). We moeten kaart en teksten ca. 1652-1653 situeren, omdat we van abt Roelofs weten dat de nieuwe pastorie toen in gebruik werd genomen. Hij noteerde dat Benedictus de Vorstere tot pastoor werd benoemd in 1649, maar nog drie jaar zijn intrek nam bij pachter Jan de Roo tegen een vergoeding van 66 florijnen per jaar. Ondertussen liet De Vorstere het nieuwe pastoorshuis aan de Voetbeek bouwen op kosten van de abdij, doch ook zijn bijdrage was niet gering. In 1652 tenslotte kon hij die nieuwe pastorie betrekken (5).


(4) R.A.Ronse Abdij Ninove, nr. 60.

(5) R.A.Ronse, Abdij Ninove, nr. 10, blz. 70.


Waarom zijn deze kaart en de toegevoegde perseelsbeschrijvingen van historisch belang voor Borchtlombeek en voor Kattem in het bijzonder? Zij geven een vrij goed beeld van de begrenzing van de Vrije Eigendoms van de verhouding tussen het abdijdomein en de totale oppervlakte van het allodium, van de juiste ligging der twee pastorieën, van de situering van het Hof te Kattem in de uiterste noordhoek, op de rand van de Munkbossen en het uitgestrekte Gravenbos. Wie wat aandachtiger toekijkt, volgt me t stijgende belangstelling het oude wegennet, merkt waar de weinige woningen stonden, waar vijvers lagen op drie/vier onvermoede plaatsen, waar de kapel van Sint-Aichadrus eeuwenlang verrees.


Ook agrarisch gezien is de kaart interessant, omdat ze weiland van bouwland onderscheidt door lichtgroene en lichtrode kleuren (op bijgevoegde kaart is het gepunt gebied weiland en is het gearceerde gebied bouwland).


Tevens omdat men kan vaststellen dat alle grond reeds ontgonnen was tussen Voetbeek en Hof te Kattem. Nergens is daar nog bos te bekennen. Tenslotte is er de rijke reeks lokale toponiemen met hun precieze situering. Die zullen voor de helft uit de volksmond verdwenen zijn.


DE GOEDERENBESCHRIJVING


Het register is niet louter kaartboek. In een aparte indeling heeft Philips de Dijn ieder perceel begiftigd met een nurrmmer, hetzelfde als op de kaart, zodat men het gemakkelijk terugvindt. Verder worden aangegeven: de precieze ligging, de“gelanden” of aanpalende eigenaars , de oppervlakte en de aard van het stuk (land, weide, meers, bos, cijns)

De tekst die enkele bladzijden lang is, begint als volgt:


“ Declaratie bij metinghe van Landen, meerschen ende weijden, gelegen inde Prochien van Borchgraven Lombeke, Strijthem ende het Eijgendom, competerende den voorseiden Cloistere, gemeten … bij den voors. mr.Philips de Dijn met de maete als men daer gebruijckt. Te weten Borch Graven Lombeeck met de Roede van XX Aelstersche voeten ; Strijthem endehet Eijgendom met de Roede van XIII voete eenen sole den voet van Brussel … gedaen int Jaer ons Heeren 1641 “.


Volgens de 71 nummers van abdijgronden, waarvan er een twitigtal op Strijtem of Borchtlombeek liggen, zodat ze ons nu minder belang inboezemen. De overige groeperen zich in de Vrije Eigendom en beslaan ongeveer 80 hectaren. Gerust mogen we het totale grondbezit van de abdij in dit gebied op ruim 100 ha schatten, want haar uitgestrekt Munkbos is niet in kaart gebracht. Het lag ten westen van het Hof te Kattem en werd eerst laat gerooid.


Alle perceelsbeschrijvingen met betrekking op de Vrije Eigendom in extenso kopiëren is onmogelijk.


De oude pastorie met huis en hof, op de kaart goed te onderscheiden van het Hof te Kattem, en ca. 1652 nog steeds tot de kuregoederen gerekend, staat onder nr.2 als volgt geboekt: "Eerst daer den heere Pastor plach te woonen, commende aan thoff te Catthem, met drij zijden den munickbosch, groot 6 dachwant 90 roeden “


In de zuidhoek van de Eigendom, niet ver van de Nieuwe Kam, staat de gloednieuwe pastorie. Onder nr. 56 wordt ze aldus voorgesteld: “Item het nieuw Curenhuijs, stede ende wal, zuijt den neercauter, d'ander zijde de weduwe ende hoirs van Gillis Marchand, ende hoirs Adriaen de Leeuw, west den buijsemeersch, groot in den tijde alst eenen rotten meersch was 2 dachwand 90 roeden " Alwaer den Eerw.Heere Prelaet Roelofs doen bouwen heeft een schoon Curenhuijs, met hof ende wallen ", Een “ rotte ” abdijmeers naast de beek had men uitgekozen.


Met het steken van wallen en grachten bekwam men grond genoeg om de bouwplaats op te hogen. Er moet immers een trapingang zijn geweest, vermits men het later als het “ Hooghuis " bestempelt.


De pachter van het Hof te Kattem huurt slechts een derde van de abdijgrond binnen de Vrije Eigendom. Relatief weinig. Dit komt omdat het pastoorshof haast even belangrijk geworden was en omdat een reeks stukken vercijnsd werden aan kleinere boeren.


In 1646 zit Jan Heymans op het Hof te Kattem. De totale oppervlakte van zijn bedrijf is ongeveer 32 1/2 bunder, waarvan meer dan 6 1/2 bunder buiten de kaart.

Hij pacht het hof met schuren en stallen, de Langehaag, de Beert, de Kalverweide, de Kleine Vlamink, de Lakenmeers en de Keiaardvijvers. Verder stukken buiten de Eigendom : een op de Neerkouter te Strijtem, twee op het Bosveld in Borchtlombeek en twee meersen in Liedekerke. Alles samen precies 32 bunder 2 dagwand 59 roeden.

Jaarlijks betaalt hij aan de abdij 450 gulden. Op de koop toe een hamel en een vet lam (6).

Even willen we ook uw aandacht vragen voor de vijvers binnen het domein, soms op plaatsen waar we die nu niet meer zouden vermoeden. Er is de vijver tegen de Kureweide, zeker één dagwand groot, de pastorsvijvertjes boven de Kleine Vlamink en te slotte de Keiaardvijvers langs de Voetbeek, vroeger vier in getal. Destijds werden vijvers kunstmatig aangelegd in de 'buurt van kastelen, grote hoeven, abdijen en pastorieën. Geregeld werden ze geslobberd, gespijsd en afgevist.


Visschotels waren zeer gegeerd en rijkemensenkost. Bij ons werden vooral karpers gekweekt. We durven niet beweren dat al deze vijvers nog visrijk waren in de tijd dat Philips de Dijn de kaart ontwierp. Sommige kunnen reeds' half dichtgeslibd gelegen hebben. Van de Keiaardvijvers daarentegen weten we met zekerheid dat ze gevoed werden tot op die dag. De tekst die het perceel omschrijft is als sprekend: " I tem den cleijnen keijaertvijver met Savoier " (7).


Daarenboven licht het abdijarchief toe dat Jan Heymans in 1646 de vijvers heeft gepacht op het ogenblik dat ze door de voorgaande huurder werden gespijsd met "Anthenois" ter waarde van 45 gulden. Hij dient ervoor te zorgen dat ze op het eind van zijn termijn zijn bevolkt met evenveel jonge vis (8). Op de kaart werden de vijvers door ons niet nagetekend bij gebrek aan plaats. De originele kaart van De Dijn die heel wat groter is, vertoont ze wel.


Op de viersprong beneden de Langehaag ligt een kleine dries waarop een kapel staat. Ze wordt niet genoemd in de perceelsbeschrijvingen, maar Philips de Dijn heeft ze wel op kaart gebracht en er S.AKARIUS onder geschreven. Dit kan niet anders dan de eeuwenoude kapel zijn waarvan Wauters gewaagt.


Op Pasen was er aldaar een grote volkstoeloop. Men preekte en zong er de lauden (9). Die kapel was dus toegewijd aan Sint-Aychadrius of Sint-Eikhard, een Franse heilige die in de 7e eeuw abt was van Jumièges in Normandië.

Vandaar ook de oude benaming van “ Allodium Sancti Aychadri “ of de Vrije Eigendom van Sint-Aychadrius voor het Vrijgoed van Kattem. Het is een ernstig argument om de oorsprong van het allodium zeer hoog te doen opklimmen. Wanneer de kapel ter laatse werd afgebroken, weten we niet.


(6) R.A.Ronse, Abdij Ninove, nr.89, blz 10

(7) Een "savoor" is een visvijver

(8) R.A.Ronse, Abdij Ninove, nr. 89, Blz.159"Antenois, anthe­ noys" (van Lat. annotatus) zijn eenjarige visjes.

  (9) A.Wauters, Histoire des Environs de Bruxelles, Deel I, blz. 283.



Op het plan van Popp (ca.1870-80) schijnt ze niet meer voor te komen. Waarschijnlijk is de huidige kapel van de H. Rita opgetrokken nadat de oude verdwenen was. In het midden van de viersprong was ze allicht een hinder voor het verkeer.

Ook de vercijnsde stukken verdienen een aparte vermelding. Van de 71 percelen die De Dijn opsomt, zijn er 15 vercijnsd, waarvan 12 binnen de Vrije Eigendom met een totale oppervlakte van ca. 21 bunder, wat betrekkelijk veel is.

Het betreft de nummers 7, 8, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 25 en 66. Op negen ervan staat een huis, zoals op de Clopschene, het Reepken, de Grote Vlamink.

Nu werd een vercijnsd perceel door de eigenaar gewoonlijk aan de grondgebruiker afgestaan voor de duur van 99 jaren. De bedoeling was doorgaans op bedoelde percelen een huis te bouwen. Dat kon immers niet met een gewone pachttermijn van 9 of 12 jaren. Nadat de 99 jaren verlorpen waren, werd de cijns doorgaans verlengd.

Zoniet moest het huis worden afgebroken en elders opgetrokken. Ook bospercelen werden vercijnsd, zoals stukken uit de Raalbos. En grotere brokken heidegrond als de Grote Vlamink. In dat geval hoopt de eigenaar dat de grond na rooiing en bewerking in waarde zal stijgen.


Slechts twee straten krijgen een specifieke naam, de andere worden gewoon als "straetebestempeld. Een ervan is de "BOSCHSTRAETE" die van Pamel-Kattem langs het Munkbos naar de kapel toeloopt (vandaag de Abeelstraat). Maar ook de aftakking naar het Hof te Kattem, dwars doorheen het bos, krijgt dezelfde benaming.


Zo wordt het "Reepken aangediend als liggende " met twee zijden de boschstraeten

De tweede is de “ CLOISTERSTRAETE " of kloosterstraat. Ze verbindt Kattem-Dries met de Lostraat in Strijtem. Vandaag de dag heet ze Herststraat. Die benamingen van toen zijn dus niet altijd bewaard gebleven. Tenslotte is er een derde straat die op de kaart een bepaalde omschrijving krijgt, al kan men geen echte straataam noemen. De weg langs Kureweide en Raalbos trekt de grens tussen het Banvorst of het Grote Bos van graaf de Bossu, heer van Liedekerke, en het abdijgoed of allodium. Op de kaart wordt dit als volgt uitgedrukt “ straetes Graevenbosch met Nienove".


Verder zijn er in Kattem twee driezen, telkens in de mik van twee straten en telkens ook drieoekig zoals de meeste. Van de Dries tegen de Langehaag kennen we de oppervlakte : 275 roeden.

De benaming " Kwadeberg " die later aldaar opduikt, laat onderstellen dat het moeilijk te bewerken grond was, een soort heide, in ieder geval graasland. De tweede Dries ligt tegen de Kloosterstraat van toen en is een typische gehuchtsdries met huizen eromheen, een driehoekig openbaar pleintje met een vijvertje in het midden. De Dijn tekende het en Popp doet het nog omstreeks 1875. Sindsdien is het verdwenen.


Tenslotte nog een woord over de galg. Op de kaart komt hij niet voor, omdat er ter plaatse geen verpachte abdijgronden lagen. Als we hem toch lokaliseren en even belichten, is het alleen omdat zijn aanwezigheid opnieuw de bestuurlijke en rechterlijke onafhankelijkheid tegenover Borchtlombeek onder streept.

Waar een eigen galg opgericht werd, was er immers een eigen gerechtelijk apparaat.


Galgen vindt men altijd op een verre uithoek van de gemeente.

Zo stond die van Lennik naast de Oude Geraardsbergsebaan op een worp van Ten Nelleken; die van Pamel en Gooik respectievelijk op de Woestijn.

De Vrije Eigendom had zijn “Justitie" of galg vlak tegen de grens met Pamel, tegen de Munkbossen.


BESLUIT


Tot daar een greep uit de zeventiende-eeuwse geschiedenis van de Vrije Eigendom aan de hand van een mooie kaart. Bekijk ze nog eens. Zie waar de huizen toen geconcentreerd lagen. Hof en oude pastorie kunnen we moeilijk een gehuchtskern noemen.

Een eerste bewoond centrum is er wel in Kattem aan de grens met Pamel.

Een tweede is het gehucht dat men thans Eigendom heet.

Daartussen lag zoveel abdijgrond dat vrije huizenbouw onmogelijk was.

Zo stonden de afzonderlijke wijken oorspronkelijk van elkaar verwijderd.

Die historische toestand werd eerst potentieeel gewijzigd na de opheffing van de abdij door de Fransen en de verkoop van haar goederen in de periode 1794-1800.

Een massa kloostergrond met en rond het Hof te Kattem werd toen door een adellijke familie aangekocht, de rest door partikulieren. Van generatie tot generatie werden de percelen kleiner door verkaveling. Meteen was de mogelijkheid geschapen om haast de hele Vrije Eigendom met huizen te bevolken. Een proces dat zich ook geleidelijk voordeed. Philips de Dijn zou nu op zijn kaart een massa woningen moeten bijtekenen en zijn grote stukken herhaaledelijk parcelleren om up-to-date te zijn.

Terug

KATTEM HISTORISCH

Bron: Gerard Van Herreweghen

Je vindt meer over Gerard Van Herreweghen op de website van Hubert De Bolle https://hdbr.be/AZ/V/MVHERGERA.htm

Getekend door Yelle Reychler

ONS CONTACTEREN

info@kattem.be

teamkattoem@gmail.com

OVER DEZE WEBSITE

Disclaimer

Onze partners

Kattem Team Kattoem Markante figuren Verhalen Agenda Nieuws De kapel